Oevers
Vooral op percelen waar geen vee meer wordt geweid, zijn de slootkanten door het onderhoud steil geworden. Zulke slootkanten worden niet meer door vee ingetrapt.
Door de lage slootwaterpeilen ontstaan abrupte grenzen tussen het talud (wal) van het perceel en de sloot. Diverse planten en insecten hebben geen mogelijkheden meer zich te vestigen. Die komen pas weer (langzaam) terug als die overgang geleidelijk is.
Weidevogelkuikens kunnen goed zwemmen. Maar door te steile taluds verhongeren of verdrinken de kuikens. Het is belangrijk de slootoevers een aflopend talud te geven van minstens 1: 2,5, tot 1 op 7 (hoe flauwer hoe liever). Op het van nat naar droog lopende milieu is voor oude vogels en kuikens veel en goed voedsel te vinden.
Voor de biodiversiteit is het gunstig de randen (min. drie meter maar beter is vijf meter) niet of spaarzaam te bemesten. Dat levert broedgelegenheid voor eenden op en gunstige opgroeiplaatsen voor de weidevogelkuikens op en soortenrijke waterflora en -fauna in de sloten. De randen kunnen later worden gemaaid.
Door sloot-, greppel- en randenbeheer te combineren én (tijdelijk) het slootwaterpeil te verhogen, kan een mozaïek van 'groen-blauwe' (ecologische) verbindingszones door het landschap worden gerealiseerd.