Drijfmest: werk met trappen
Het belangrijke organische stofgehalte is bij in drijfmest veel lager dan in strorijke mest. Drijfmest en kunstmest verzuren de bodem. De pH mag met het oog op de bodemfauna en de grasproductie niet lager worden dan 4,5.
Drijfmest wordt gelijkmatig op het perceel gebracht. Het brengt in het voorjaar daarom veel minder variatie op de percelen dan ruige mest. De eerste onderzoeksresultaten van de Rijksuniversiteit Groningen (J. Onrust) wijzen uit dat drijfmest gedurende ca. 4 weken na toediening een vermindering van de voor weidevogels beschikbare hoeveelheid regenwormen oplevert van 50-60%. Door mestinjectie wordt ook de capillaire werking in de bodem onderbroken, waardoor de toplaag in voorjaren met weinig neerslag kan verdrogen.
Een normale bemesting op percelen met legselbeheer ligt rond de 20 m3 per hectare. Hoe later de maaidatum des te minder kuubs. Op weidevogelkuikenland komt voor het broedseizoen géén drijfmest.
Breng de drijfmest in maart op het land, kort voor 1 april. Doseer in de tijd en – indien mogelijk – per perceel om een aantrekkelijk mozaïek te krijgen. Op deze manier wordt het legeren van het gewas tegengegaan zodat de eraan gekoppelde maaitrappen goed te oogsten producten opleveren. Zo ontstaat een mooi mozaïek voor de weidevogels en de juiste producten voor het vee.
N.B.
Houd er rekening mee dat de samenstelling van drijfmest per bedrijf verschillend is. Het wijkt af van het gemiddelde zoals onder andere te vinden is op www.bodemacademie.nl.